Weet je nog die nacht, Rozane, dat we samen op de stoep
Dat we lachten omdat huilen zoveel meer pijn doet dan geroep
Dat we de jenever proefden bij die oude, gekke Gust
Al wisten we dat alcohol de pijn laait maar niet blust
Ik had best iets willen schrijven op de voering van je jas
Waar je me steeds kan vinden als je zin hebt in een glas
Hoe je langs het muurtje zo binnen komt in huis
De achterdeur staat open, alleen de poes is thuis
Weet je nog hoe ik vertelde hoe pijnlijk het afscheid is
Hoe traag een schip de kaai afvaart, hoe lang het wuiven is
Voordat het schip een stip wordt, dat helemaal verdwijnt
En hoe lang je nog zal blijven in de havenkroeg Westeind
En toen we afscheid namen, was ik rotsentimenteel
Ik wou voor ‘t laatst met jou naar bed en God, het scheelde echt niet veel
Niemand was die nacht, Rozane, zo gek als wij, ons twee
Hoe raar het ook mag lijken, 't viel allemaal wel mee
Toen zag ik pas dat Prinsenhof de naam was van de straat
De straat waarin je woonde, de straat met jouw gelaat
Ik herinner mij de stoepen en het schoongeveegd trottoir
De bakker met vakantie met ervoor de voddenkar
Van wat er toen gebeurde zal niemand iets vernemen
Het was er koud, Rozane, en wij, wij zouden afscheid nemen
Er waren geen geraniums, geen straatmus was erbij
Ik had zachtjes willen huilen, maar ook dat ging voorbij