Herman van Veen
De laatste twee der dapperen
Hij ziet in de kleedkamerspiegel
De jaarringen rond zijn ogen
Als kringen van stenen in een poel
Ze hebben gezien
Maar blijven bezig met niet meer glad te strijken gevoel. Ze zien Bedrogen Echtgenoot
De man in de verkeerde reus
De waarheid in het cliché

Hij zeult maar, van theater naar theater

De rol is eeuwig
Het wordt nooit meer later
Alles trekt scheef als in een farce
Armen waaien van hem los in gebaren

Taal gaat wapperen
Barse wanhoop wankelt door de holle hallen van zijn stem. Slingerende grootspraak slaat een arm om hem heen:
Hij en hem, de laatste twee der dapperen
Ze hebben gezien
Hij zingt
Hij zingt
Zijn lul verschrompelt
Hoort zijn kloten knarsen

Hij ziet in de kleedkamerspiegel
De jaarringen rond zijn ogen
Als kringen van stenen in een poel
Hij hoort het koken van zijn bloed
Het rusteloze bonken van zijn hart

Alles raast als in een storm
Woorden blijven stokken in zijn strot
Daverende stilte
Elke huisdeur is op slot

God, verkleed als Johnny Walker
Slaat een arm om hem heen

Zijn haar valt uit
Zijn rug trekt krom
Hij vlucht in een viool
Hoort dwars door zijn gekweel
De vogels zingen