Herman van Veen
Ik wou
Ik wou dat ik dat had
Dat buiten alle tijd staan soms van jou
Een mens van heel ver terug zijn, of de vrouw
Van lang nadat jij zelf bent gestorven
Dat eeuwig zijn, dat verre, dat nabije
Ik wou dat ik dat had

Dat rustige terwijl je ligt te vrijen
Dat aardse hemelrijk tussen je dijen
Ik wou dat ik dat had
Dat lange lachen van je en dat luisteren
Dat tegen wie er aan je borst ligt fluisteren
Dat juichen bij een waterende zon
Ik wou dat ik dat kon

Als ik het in me had
Dat als een kerel fietsen door de wind
Met voor- en achterop het kleine kind
Van kort nadat jij zelf bent gestorven
Dat machtige, dat dappere, dat zachte
Als ik het in me had

Dat nuttig zijn terwijl je zit te wachten
Vrijgevig zijn met elk van je gedachten
Ik wou … dat ik dat kon!
Dat zomaar negen maanden lopen groeien
Je zonder schaamte met je binnenkant bemoeien
Ik wou dat ik dat kon
Als ik het in me had
Dat felle van een ritselende struik
Dat leven dat blijft leven in je buik
Dat leven als je even bent gestorven
Dat opstaan, weer dat rennen en dat wiegen
Als ik het in me had had

Dat stralende terwijl je staat te liegen
Dat je een man wilt zijn en mij dan zou bedriegen
Ik wou dat ik dat kon!