Boudewijn de Groot
Wie Kan Me Nog Vertellen
Wie kan me nog vertellen van de vroege morgenstond?
Met goudsel in de mond, waar de dichters over dichten
Hoe laat kwam toen de eerste zwaluw uit het zomergroen
Gekleed in boezeroen om de schoonmaak te verrichten?
De melkman om vier uur op om koeien te gaan melken
Om eien te gaan pelken bij de kippen op de stok
En in de straat, de vullusman, die niemand wilde groeten
Gezicht vol honingsproeten, verdiende toen een meier
Bij Knul de Spulleman
Waar is die zoetekauwe tijd?
Waar is die in de gauwigheid?
Leve ik hou van jouwigheid
Er werd nogal gesproken over Kraai de Kanselein
Zijn lichaam deed hem pijn, want hij leed toen aan de tering
Maar verder was het leven goed en ieder was ter vrede
Er werd veel fiets gereden en men leefde van de nering
Alleen op zondag was het stil, dan sliep men in de kerken
Dat was heel goed te merken want de collecte was niet hil
En 's avonds als het donker was dan ging je op de deern
Daar stoven dan de veren totdat de nacht gedonderd
En de dag gebroken was
Waar is die zoetekauwe tijd?
Waar is die in de gauwigheid?
Leve ik hou van jouwigheid
Wie kan me nog vertellen van de eerste vliegmachine
Heeft u hem ook gezien toen ie naar beneden stortte?
Nu grinnikt u, maar u grinnikt niet als u te pletter vliegt:
Een vliegtuig is een smiecht waar niet mee valt te sporten
En onze straat ging nooit tekeer, geen auto's en geen fietsers
Geen bussen en geen bietsers, want die had je toen niet meer
Zo was het leven op ons dorp vol sagen en legenden
Vol vagen en bekenden, gereed om uit te rukken
Bij de eerste kalverworp
Waar is die zoetekauwe tijd?
Waar is die in de gauwigheid?
Leve ik hou van jouwigheid
Wie kan me nog vertellen van die dagen in 't verlegen
Het valt me nogal tegen om tot ziens te moeten tellen