Boudewijn de Groot
Sonnet IV
Zal nooit jouw mond de woorden spreken
Waarop ik hopen kon
Toen eens voor mij de dag begon
Zal nooit het wolkendek meer breken

Jouw blikken waren mij het teken
Ten afscheid van de zon
En alles wat ik zeggen kon
Verstomde toen je mij hebt aangekeken

Het lied is uit, de zanger zwijgt
Het ruisen van de wind ten gunst
Die lust in 't spelen met de bladeren krijgt

Ik wandel neuriënd door het duin
Mijn land: ’t is goud en grijs
Er zong vandaag één vlinder in de tuin