Boudewijn de Groot
Heksensabbath deel 1
Mos en morgendauw lichten op in de eerste roze zonnestralen. Bloemen openen de kelken, vaag, en versluierd in nevel
De heksen zijn verdwenen, en zo ook de kollen en kobolten, de gedrochten
Weggevlogen op de eerste stralen van de nieuwe dag

Was het een droom?

De nachtvlinder roept in hoge klaagzang de prooien bijeen uit het bos, een warm bos waar het donker begint te worden
Bladeren trekken de sporen van de nachtvlinder, die zich zingend een weg baant langs geschorste stammen
Langs de bemoste grond in de stille schaduwen van een warm bos waar het nacht is

Terwijl de honden slaperig wachten en waken tot het weer dag wordt
Leest Kardansus de Kobolt werken van oude alchemisten in lichte ijdel en vage spreuken
In uitheemse taal van verzonken landen spreken zij zich uit tot het mystieke volk dat ver achter melkwegen en zonnestelsels
Van diep onder de aarde, uit spelonken en holle grotten, uit gebouwen die angstvallig gemeden worden door mannen en
Vrouwen van debiele dorpen in het achterland, het volkje dat overal vandaan in drommen aan komt zetten

Ze komen de heuvel op, vallen neer als kometen, gezeten op de rug van de raaf: heksen en kollen, kobolten, poliepen
In aanbidding voor het middernacht. Ze bezetten de heuvel in vervoering in het zwart van de nieuwe maan

Het geluid van hun komst doet stilte ontstaan, stilte de verschrikking gelijk