Boudewijn de Groot
Weerzien
Hoe wervelend die jaren waren
Van liefde en uitbundigheid
De lange tochten over de heide
De nachten van onstuimigheid
Hoe de warmte in de winter
Van dicht tegen elkaar
Hoe het zomerzonlicht
Golfde in haar haar
De zoete droom van
Samen later oud
Hoe niets de wereld kon veranderen
Alles altijd zo blijven zou
Een woordenwisseling
Niets meer dan een rimpel
Die verderop vervagen zou
Hoe de sleur van werk en plicht
Zich licht verdragen liet
En dan die wrede avond
Van tomeloos verdriet
Verbijstering en
Een verlaten huis
Daarna de pijn die moest gewroken
Met nieuwe tijden van geluk
Een andere liefde, ander leven
‘t verleden sloeg in scherven stuk
Die nooit meer zouden mogen helen
De deur voor altijd dicht
Tijd bracht een nieuwe lente
Liefde een nieuw gezicht
En nooit zou er een
Weg terug meer zijn
Maar toch die pijn
Een receptie een vernissage
En allebei daar onbedacht
’t was al die tijd zo wrang vermeden
Maar toeval is een stille kracht
Een korte groet een enkel woord
Het trillen van het glas
En samen één gedachte
Aan hoe het vroeger was
Maar dan is kunst weinig meer
Dan schone schijn
Bij het weggaan het hoofd nog
Eenmaal omgedraaid
Een glimp van een ontsnapte lach
Maar op beider lippen duidelijk leesbaar:
Dag liefste
Dag