Boudewijn de Groot
Ik Ben Een Zoon
Ik ben een zoon van grauwe westerstranden
Hoewel het zand waar ik ter wereld kwam rood was gekleurd
Daarmee voel ik ook nog steeds die vage banden
Ze vormen het begin van wat sinds die tijd is gebeurd
Daar was mijn moeder in het kwetsbaarst van haar leven
Daar kreeg ze mij temidden van het uitgeteerde vuil
En terwijl de amper levenden nog dankbaar achterbleven
Kieperde de jap haar dode lichaam in een kuil

Weten doe ik niets en weinig heb ik kunnen horen
Voelen was het enige dat ik kon
Ik heb er steeds voor moeten waken die vaagheid te verstoren
Nooit zal ik teruggaan waar het eens begon
Moet ik genieten van de zilverwitte stranden
Als ik niet zien kan hoe ze weggereden werd
Op een kar met levensresten, haar dode lege handen
Waarmee ooit om vrede gebeden werd

Nu sta ik hier in lichte, warme steden
Hier sta ik en zing het allerhoogste lied
Gezond en wel genietend van de vrede
Maar wie mij liefhad weet dit alles niet
Moet ik gaan naar die zachte groene velden
En zoeken naar dat ene witte kruis
Alleen haar naam konden ze erop vermelden
Die weet ik al - ik blijf maar thuis